Medisch beroepsgeheim

Artsen, psychologen, psychiaters en andere medisch hulpverleners hebben een beroepsgeheim. Het doel van dit beroepsgeheim is te bevorderen dat de patiënt alle relevante informatie verstrekt aan de hulpverlener, zodat de laatste over zo volledig mogelijke informatie kan beschikken. Dit wordt bereikt door de patiënt te garanderen dat de aan de hulpverlener toevertrouwde informatie niet aan anderen wordt geopenbaard.

Het medisch beroepsgeheim is onder meer verankerd in het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Het houdt in dat anderen geen inzage in of afschrift van het dossier krijgen, dan met toestemming van de patiënt en blijft naar zijn aard ook gelden na het overlijden van de patiënt.

Niet absoluut

Toch is het onder bepaalde omstandigheden mogelijk om zonder dat de patiënt toestemming tot inzage heeft gegeven het medisch beroepsgeheim te doorbreken. Het doorbreken wordt dan gebaseerd op een veronderstelde toestemming en/of op concrete aanwijzingen dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden. Een mooie illustratie hiervan is te vinden in een recente uitspraak in kort geding van het Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:6571).

De omstandigheden

Aanleiding voor dit kort geding was een procedure waarin een dochter van mening was dat haar vader in zijn laatste dagen rechtshandelingen had verricht, die gezien zijn gesteldheid (dementie) niet gerechtvaardigd waren. Deze rechtshandelingen hadden rechtstreekse gevolgen voor de (omvang van) de nalatenschap. De dochter had echter geen rechtstreeks bewijs voor de vermeende gezondheidstoestand van haar vader. Hiervoor had zij de beschikking over het medisch dossier van haar vader nodig en zij vorderde in kort geding een afschrift van het dossier. Er was geen uitdrukkelijke toestemming van de vader bekend, zodat de dochter zich beriep op zowel een veronderstelde toestemming van haar vader, als het waarborgen van een (eigen) zwaarwegend belang, te weten het belang bij een eerlijke verdeling van de nalatenschap.

Beoordeling door het Hof

Het Hof ging allereerst mee met het standpunt dat de veronderstelde toestemming gebaseerd kon worden op het feit dat vader en dochter in het verleden een verklaring hadden getekend, waarin de vader toestemming gaf om specifieke medische gegevens aan zijn dochter toe te doen komen. De schriftelijke verklaring was door de dochter aan het Hof overgelegd en was voor het Hof voldoende aanleiding om te veronderstellen dat de vader, ware hij nog in leven, ook nu zijn toestemming voor afgifte van een afschrift van zijn medisch dossier zou geven.

Het Hof honoreerde vervolgens ook het standpunt met betrekking tot het zwaarwegende belang. Het belang bij een eerlijke verdeling van de nalatenschap was volgens het Hof een voldoende zwaarwegend belang, dat wellicht door geheimhouding geschaad zou kunnen worden. In overeenstemming met hetgeen eerder door de Hoge Raad was geaccepteerd in zijn arrest van 20 april 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB1201), oordeelde het Hof dat in dit geval het voldoende aannemelijk was dat het medisch dossier opheldering kon geven over de gezondheidstoestand waarin de vader verkeerde op het moment dat hij de vermeende niet gerechtvaardigde rechtshandelingen had verricht. Het Hof zag bovendien geen andere wijze waarop deze opheldering kon worden verkregen.

Het uiteindelijke oordeel van het Hof was dan ook dat het medische beroepsgeheim in dit geval buiten beschouwing moest worden gelaten en dat de dochter een afschrift van het dossier diende te ontvangen. Allereerst omdat vader het zo gewild zou hebben en ten tweede omdat dit de enige manier zou zijn voor de dochter om haar eigen zwaarwegende belangen in de nog te voeren procedure te onderbouwen.